- weer
- weer1{{/term}}I 〈het〉1 [gesteldheid van de atmosfeer] weather2 [aantasting] weathering♦voorbeelden:1 in weer en wind eropuit trekken • go out in all weatherstegen weer en wind beschut • protected from the elementsblootgesteld aan weer en wind • exposed to every kind of weather〈figuurlijk〉 mooi weer spelen (tegen iemand) • put on a show of friendliness〈figuurlijk〉 mooi weer spelen met andermans geld • live in grand style at someone else's expense〈figuurlijk〉 zijn gezicht staat op slecht weer • he's in a bad mood(, stay out of his way)er wordt zonnig weer verwacht • sun is expectedhet weer is omgeslagen • the weather has turnedhet weer wordt weer beter • it's clearing up againik ga niet uit met dit/zulk weer • I'm not going out in this/such weatherhet is geen weer • it's nasty weatherweer of geen weer • whatever the weather, come rain or shine2 het weer zit in het tentdoek • the tent is weather-stainedII 〈de〉1 [weerstand] resistance♦voorbeelden:1 zich tegen iets te weer stellen • put up a fight against something¶ hij is altijd in de weer • he is always on the movevroeg in de weer zijn • be up and at it early————————weer2{{/term}}〈bijwoord〉1 [opnieuw] again2 [terug] back♦voorbeelden:1 het is weer lente • spring is backer is weer water • the water is back onde kinderen zijn weer bezig • the children are at it againmorgen komt er weer een dag • tomorrow is another dayhet komt wel weer goed • it will all turn out all rightnu ik weer • now it's my turndie tijd komt nooit weer • those days are gone foreverwat moest hij nu weer? • what did he want now?wat nu weer? • now what?dat hebben we dan ook weer gehad • so much for that2 heen en weer gaan/reizen • go/travel back and forthheen en weer lopen • pace up and downover en weer • back and forth¶ hoe heette hij ook weer? • what was his name again?zo moeilijk is het nou ook weer niet • it's not all that hard
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.